Dioden  Deze pagina afdrukken

Een diode kun je vergelijken met een eenrichtingsweg. De stroom kan er maar op 1 manier doorheen. Wat de stroomrichting is, kun je zien aan de streep op de diode. In figuur 2 zie je het symbool van een diode. De pijl geeft de stroomrichting aan en de streep in het symbool zit aan dezelfde kant als de streep op een echte diode, zoals in figuur 1 is te zien. Er zijn twee soorten dioden, siliciumdioden, en germaniumdioden. Het grote verschil is dat siliciumdioden pas geleiden (ook in de stroom richting) als er 0,6 V of meer op staat, terwijl dat bij een germaniumdiode al bij 0,2 V het geval is. Een siliciumdiode heeft echter een veel lagere weerstand. Diodes worden gebruikt om stroom in de goede richting te leiden, maar ook nog voor veel meer toepassingen.

Zo kun je bijvoorbeeld wisselstroom in gelijkstroom veranderen. Dit doe je door vier diodes in een bepaalde volgorde aan elkaar te schakelen, in figuur 4 zien we hoe. Zo'n ding heet een gelijkrichter, door wisselspanning op de twee rode punten te zetten staat er op op de plus en de min gelijkspanning. De spanning blijft echter nog steeds golven, door een condensator toe te voegen kan ook dit worden opgelost. Samen met een transformator vormt dit een simpele voeding, zoals die is terug te vinden in allerlei elektronische apparaten.


Zenerdiode
Elke diode lekt (laat een klein beetje stroom door) in de sperrichting, maar als er meer dan ongeveer 60 volt op komt te staan laat de diode alle stroom door, en gaat hij meestal ook kapot. Van dit effect wordt gebruik gemaakt bij zenerdiodes. Bij zenerdiodes ligt de drempel veel lager, en gaat de diode er niet stuk van. Zenerdiodes worden veel gebruikt bij voedingen om de spanning constant te houden. In figuur 3 is een schema van een zenerdiode te zien.

We zien in het uiterstlinker voorbeeld dat de ingangsspanning wisselt en de uitgangsspanning steeds hetzelfde blijft d.m.v. de 4 diodes die samen een bruggelijkrichter vormen.