Transistoren  Deze pagina afdrukken

De transistor is het belangrijkste elektronische onderdeel. Transistors hebben niet twee maar drie pootjes. De pootjes hebben elk een eigen functie en een eigen naam. De drie pootjes van de transistor hebben elk een naam: de basis (afgekort B), de collector (C) en de emitter (E). De collector zit meestal (indirect) aan de plus, en de emitter (indirect) aan de min (figuur 4). Normaal gesproken kan er geen stroom lopen van de collector naar de emitter, behalve als er stroom van de basis naar de emitter loopt. Als er een bepaalde stroom van de basis naar de emitter loopt kan er een veelvoud van die stroom van de collector naar de emitter.
Het hiernaast beschreven type transistor heet NPN (figuur 1), er is nog ander type transistor, een PNP (figuur 2). Een PNP transistor werkt ongeveer hetzelfde, alleen gaat er bij een PNP transtor stroom lopen van de emitter naar de collector, als er stroom van de emitter naar de basis loopt. Een PNP transistor werkt dus precies in tegenovergestelde richting van een NPN transistor. Transistors zijn gemaakt van drie lagen halfgeleider materiaal, daaraan danken ze hun naam (PNP, en NPN)

In figuur 3 zien we een Mosfet, als er negatieve spanning op de gate komt te staan dan worden daardoor de elektronen in het substraat daar afgestoten door het elektrisch veld (vandaar de naam FET). daardoor wordt het N type silicium geleidend. Een FET is een speciale transistor (de eerder besproken transistors heten bipolaire transistors), in plaats van dat hij gaat geleiden als er stroom in of uit de basis stroomt gaat een FET geleiden als er spanning op de gate (de basis van een FET) komt te staan. De afkorting FET staat voor "field effect transistor", omdat ze een elektrisch veld gebruiken. Hieronder zien we een lijst met afbeeldingen met aansluitpunten van de meest gangbare type transistoren.